maandag 26 oktober 2020

Verplicht lezen moet! Een reactie op het essay van Jowi Schmitz (Trouw 18 okt. 2020)

 

18 oktober 2020 publiceerde Trouw het artikel Kinderen een boek laten lezen? Geef het toch op. van Jowi Schmitz. Daarop is onderstaande tekst een reactie.


Verplicht lezen moet!

‘Kinderen een boek laten lezen? Geef het op!’ aldus Jowi Schmitz (Tijdgeest, 17 oktober 2020). ‘Wat mij betreft geven we het op. Handdoek in de ring. We lezen minder dan vroeger. Dat is nu eenmaal zo’.

In haar wat populistische essay pleit Schmitz ervoor te stoppen met het door de strot duwen van boeken. Alles wat verhalend is - blogs, films, reclame – is bruikbaar en door op een creatieve manier te werken met die ‘verhalen’ zou via een omweg ook inzicht en literatuurliefde gekweekt kunnen worden. Laat ik duidelijk zijn: creativiteit binnen het onderwijs juich ik toe, maar stoppen met het moeten lezen van boeken is een ambitieloze uitholling die wordt vermomd als een aantrekkelijke vernieuwing.

Het is overigens de vraag of we kwantitatief minder lezen. Hoeveel bladzijden zou je kunnen vullen met alle appjes en sociale mediaberichten waar we dagelijks doorheen scrollen? Let wel: Jongeren tussen de 15 en 19 jaar besteden gemiddeld twee uur en ruim twintig minuten per dag aan social media (NOS, 25 januari 2020). Toch is juist dat social mediagebruik een van de belangrijkste redenen om literatuur te verplichten. Het gaat namelijk om kwaliteit en niet om kwantiteit.

Leuk dat een TikTok-filmpje of een Insta-story een verhaal vertellen, maar die media komen voort uit een feed die het particuliere wereldbeeld dat je hebt constant bevestigt. Als bewijs hiervoor verwijs ik naar de Netflix-documentaire The social dilemma. Juist in tijden waarin jongeren (én ouderen!) in een informatiebubbel leven, is het belangrijk om geconfronteerd te worden met andere werelden en verplicht te worden tot een diepzinniger reflectie dan het wel of niet geven van een like.

Literatuur is daarvoor een uitstekend middel, want ze onderzoekt het leven door er vragen over te stellen. Een sprekend voorbeeld is het boek Muidhond van Inge Schilperoord, waarin je meegezogen wordt in de gedachten van pedofiel Jonathan. Meer nog word je meegezogen in zijn verwoede strijd tegen zijn neigingen. Alle leerlingen die dit boek lazen, gaven toe dat ze tegen wil en dank met Jonathan meeleefden, terwijl hij alles is wat we verafschuwen. Zelfs als leerlingen niet alles in het boek  hebben begrepen, kun je uren over het boek discussiëren: helpt straffen? Is pedofilie een geaardheid? Bij de verwerking van dit soort reflectie is de creatieve component waar Schmitz op hoopt meer dan welkom, maar het besef dat dit niet moet gebeuren in gortdroge boekverslagen is bij de meeste docenten al lang ingedaald.

Van door de strot duwen is overigens geen sprake. ‘Literatuur’ is een waarderingspredikaat dat een gigantisch aantal teksten omvat. Jaarlijks verschijnen duizenden titels. Zeggen dat geen van die titels je aanspreekt, is een gotspe. In de bovenbouw moeten leerlingen acht boeken lezen op het havo-traject en op het vwo twaalf. Dat is één boek per seizoen.

Tot slot, Schmitz draagt aan dat docenten ook niet voor hun plezier lezen. Dat zegt misschien meer over de docenten die zij heeft gesproken dan over het wel of niet verplicht lezen van literatuur. Bovendien kun je je afvragen of het nodig is. Hoeveel docenten wiskunde zouden ’s avonds nog gebogen zitten over een integraalvergelijking? Aan de andere kant: wellicht dat Schmitz een sudoku voldoende vindt, dat is immers ook iets met cijfers.