dinsdag 22 september 2015

zondag 20 september 2015

De Inca-koning (Bolivia)

11 september jl. las ik in het kader van 'Muziek in de Voorstraat' het reisverhaal 'De Inca-koning' voor in het Oude Raadhuis te Middelharnis. Hieronder kunt u het verhaal integraal (terug)lezen.

De Inca-koning
Hij is boer en heeft een zak vol maïs op schoot. 'Exactamente 25 kilos,' zegt hij en daarna: 'Hace frío, no? Muy frío!'
'Heel koud', beaam ik.
Wie denkt dat Nederlanders kampioen zijn in zwetspraatjes over het weer, is nooit in Bolivia geweest. 'Frío, frío,' zo openen Bolivianen elk gesprek. Meestal blijft het daar ook bij; Bolivianen zijn geen praters, ook onderling niet. Hun monden staan nooit stil maar dat komt doordat ze heel de dag cocabladeren kauwen.
Een minibusje rijdt ons vanuit Tupiza naar de Argentijnse grens.
'Mijn zoon woont in Argentinië, daar kun je tenminste nog wat verdienen. Zelf ga ik alleen heen en weer om mijn maïs te verkopen.' Hij klopt stof uit de zak op zijn schoot.' Aan de grens kun je goede prijzen vragen en nog lachen de Argentijnen erom. Zo'n streep op de kaart doet wonderen,' lacht hij.
Voor die streep ligt Villazón, Bolivia.
Achter de streep La Quiaca, Argentinië.
Twee steden gescheiden door een brug.
Het zijn rommelige plaatsen die niets meer te bieden hebben dan een grensovergang en het gebruikelijke gesjoemel tussen twee landen: handelaars en wc-dames. Een toiletjuffrouw snauwt dat de baño solo por liquidos is en absolutamente niet voor solidos. 'Pipi sí, popo no,' vertaalt ze in kordaat toeristen-Spaans. Als ik terugloop kijkt ze goed naar wat ik op haar schoteltje leg. Het liefste zien ze dollars, maar je kunt betalen met welke munt dan ook. In hun hoofd zitten dagverse wisselkoersen.

'Ik wilde altijd boer worden,' zeg ik de maïsboer, 'maar mijn vader had geen land.'
'Wie heeft er nu geen land? Heeft je vader alles moeten opdelen onder je broers?'
'Mijn vader was zelf ook geen boer. Vandaar.'
'Wil je dan hier komen boeren?'
'Misschien,' lieg ik.
Het is een mooie plek, Tupiza, dat wel. Het voelt hier alsof je midden in het wilde westen bent beland. Maar dan wel het wilde westen waar de paarden voor de toeristentripjes keurig achter het paard van de gids aansjokken en waar op elke straathoek "Italiaanse pizza's" worden verkocht, die overigens geen van alle de herinnering aan een echte Italiaanse pizza oproepen.
Tupiza heeft een prachtig roze kerkje en winkels waar cocablaadjes in grote zakken op een weegschaal staan. Op de markt hangen opengereten koeien aan haken. Vel, ingewanden en maag liggen als drap op de grond. De slagerinnen in hun bloedschorten hebben al zo vaak geschopt en geslagen dat geen hond het nog waagt de markthal binnen te lopen.
De huizen hebben dezelfde bruine kleur als de straten. Maar er groeien frisse boompjes in het stof en de bougainville is topzwaar van de bloemen. Oude vrouwtjes stutten de zware bloemen met stokken, zoals ze zichzelf stutten met hun wandelstok.

'Ja, als je in Bolivia boer wil worden, dan moet je naar Tupiza komen,' zegt de man beslist. 'Hier hebben we alles: maïs, papas, papas dulces, ocra, schapen, lama's, geiten.' Hij roept steeds harder, alsof hij al op de markt staat.
Als ik hem trots vertel dat ik thuis ook twee geiten heb, word ik uitgelachen: 'Twee is te weinig. Daarvan kun je niet leven. Je hebt er minstens tien nodig voor wat melk.'
En hij heeft meer tips. Hij raadt aan vooral ook Quechua te leren. Spaans is leuk en aardig maar als ik hier kom wonen, kan ik beter de taal van de boeren spreken.
Uit mijn reisgidsen heb ik geleerd dat Quechua de taal van de oorspronkelijke bewoners is. Een Inca-taal, die gesproken wordt van Equador tot Argentinië. Het is de taal die je nog wel hoort maar waarvan je niets verstaat. Vaak weten de reisgidsen meer over een land dan de bewoners zelf maar voor de zekerheid vraag ik de man of het nu de taal van de Inca's is, of van de boeren.
'Dat is hetzelfde,' zegt hij, 'Inca koningen bestaan allang niet meer. Er zijn alleen nog Inca boeren over. Zoals ik.'

Vijf minuten buiten Tupiza wijst hij naar een hoge berg waar een huisje op staat. Zijn vinger trilt, zijn nagelriemen zijn bruin als de aarde. 'Daar woon ik.'
'Mooie plek,' zeg ik.
'Dat is niet te koop,' zegt hij defensief, 'dat gaat naar mijn zoon. Maar iets lager kan je wel een stuk krijgen. Op een helling, mooi uit de wind.'

De omgeving van Tupiza is ruw maar schitterend. Een rotsachtige woestijn vol cactussen. Bijna alle planten hebben hier stekels. Het ruikt naar droog, naar stofwind en rotsen in de zon. Ik heb er een paar dagen rondgelopen tussen de puntige bergen en het bruine zand. De beddingen van de opgedroogde rivieren zijn prachtige wandelpaden die kraken van de losse steentjes. Pas over een paar maanden zal hier weer water stromen. Na het volgende regenseizoen zullen al die kraaksteentjes weer ergens anders liggen om opnieuw te wachten tot ze verder mogen in weer een volgend regenseizoen. 'Het is allemaal nog veel mooier na de regen,' zeiden ze bij het hostel, 'in de woestijn groeien prachtige bloemen.' Helaas heb ik niet de tijd van een steen, ik moet verder, nog voor het nieuwe regenseizoen begint.
Als je in schoonheid geboren bent, zie je het speciale ervan niet in; de bewoners van Tupiza gebruiken hun woestijn als dump. Hongerige, wilde honden zoeken tussen de lege olievaten en stapels huisvuil naar voedsel. Eén van hen is al dood en ligt in de bedding te drogen in de zon.
Eet een hongerige hond een dode hond?

Zoals in elke woestijnachtige omgeving is het overdag warm en koelt het heel snel af zodra het donker wordt. 's Middags is het hier 30 graden. 's Nachts heb je vijf dekens nodig tegen de kou.
'Nee, ik kom hier niet wonen. Het is me te koud,' zeg ik tegen de boer.
'Muy frío, sí!' valt hij me bij. 'Frííío!'
En ik zeg dat ik liever ergens op een plat stuk zou wonen. Ik ben niet aan bergen gewend.
'Zijn er dan geen bergen in Nederland?'
De Vaalserberg. 'Eigenlijk maar één en dat is geen echte berg,' zeg ik.
Zijn verbazing hierover is ongespeeld groot: 'Eén berg maar? En als het hard waait en regent, moeten alle dieren dan achter die ene berg schuilen?'
'Wij leven zelfs lager dan de zee.' Ook dat is lastig. 'Nederland ligt onder de zee?' Maar dan opeens lichten zijn ogen op. 'Dan verdienen jullie vast veel geld met zeezout?'
Nee.
'Welke mineralen hebben jullie dan?'
Borax? Nee.
Zilver? Nee.
Goud dan? Nee.
Ijzer? Nee.
'Wat dan wel?'
'Kaas,' zeg ik. Clichés doen het altijd het beste.
Hoe kun je zo rijk zijn en drie maanden op reis gaan zonder te werken als je alleen kaas verkoopt?
Tsja. 'Strepen op de kaart doen wonderen,' zeg ik.
Hij knikt bedachtzaam en vraagt dan verder over de zee. 'Onder de zee wonen, dat is toch gevaarlijk?'
'Wij kunnen allemaal zwemmen,' stel ik hem gerust. 'Bovendien al die landverschuivingen, zoals jullie hebben, is ook niet alles.'
Dat wil hij toegeven, verschuivingen geven een hoop rommel. Maar ja, je kunt niet alles hebben. En nogmaals, ze hebben hier wel heel veel: 'Maïs, geiten, koeien, ezels...'
Hij denkt nog eens aan Nederland en probeert zich een land voor te stellen waar geen bergen zijn en waar iedereen zwemmen kan. Daarna valt hij in slaap. Op zijn schoot staat een baal van 25 kilo maïs die hij hoop te verkopen aan een Argentijn uit La Quiaca die zijn goede prijs een koopje vindt. 's Avonds zal hij zich weer veilig terugtrekken op zíjn berg, die straks de berg van zijn zoon zal zijn. De berg waarop het leven misschien niet makkelijk is, maar vanaf waar het leven wel erg overzichtelijk is en waarop hij veilig is voor de zee, zelfs zonder dat hij zwemmen kan.
Op zijn berg is deze Inca-boer koning.