zondag 27 december 2015

De toekomst van het Flakkeese dialect. Een korte beschouwing.

In een leuk artikel van Pau Heerschap in het Magazine Trots op Flakkee, staat een interessant citaat: 'Het gebruiksdialect, zeg maar het "gewone [Flakkees]", zal spoedig ter ziele gaan, want dat wordt tegenwoordig al in de peuterspeelzaal de nek omgedraaid.' Hoewel ik al ruim 24 jaar niet meer in een peuterspeelzaal ben geweest, geloof ik direct dat dit zo is. Toch lijkt dit een te eenzijdige verklaring voor het wegebben van het Flakkeese dialect. Nu is het zo dat kleuterjuffen een diepe indruk kunnen maken, maar we dichten ze wel erg veel invloed toe door te stellen dat een handjevol onderwijzeressen een compleet eiland zou kunnen hertalen.
Dit is natuurlijk enigszins overdreven - de link naar het onderwijs is namelijk absoluut zinnig - maar het kan geen kwaad iets dieper in te gaan op onze eigen houding jegens het Flakkees. Taalverwerving gaat vooral via vrienden en leeftijdsgenoten en daarom is onze eigen houding zeker zo belangrijk als die van onze kleuterjuffen.
Veel jongeren (onder de 25) spreken amper Flakkees. Veel ouderen en niet te vergeten, ook jongeren, vinden dat jammer. Dat is een legitieme mening, die ik en velen delen. Maar, die mening is in dezen eigenlijk oninteressant. Veel interessanter is om te kijken naar de houding van de niet-sprekers. Zij vinden het vrijwel allemaal geen enkel probleem om geen Flakkees te spreken. Daarnaast is er een grote groep die het wel kán maar niet dóét. 'Ik mag het niet van mijn vrouw, zij vindt het niet sexy,' zei een vriend van me eens. Dat is een wat extreem voorbeeld maar je hoort het vaak: 'Flakkees klink dom', of: 'Het is lelijk.'
Op basis van die redenatie zou men alles dat lelijk is links kunnen laten liggen. Ooit wel eens een echt mooie stofzuiger gezien? Maar met rationaliteit heeft dit niets te maken. De kern van kwalificaties als 'dom' en 'lelijk' zit hem niet in de klanken maar in de waarde die wij aan die klanken toekennen. Dat is makkelijk te bewijzen: waarom zou de klank [uu] voor [ui] in het Flakkeese huis lelijk zijn, terwijl we het in het Franse surplus wel mooi vinden klinken?
Dat waarderingsverschil komt door de associatie die we bij deze klanken hebben. Taal is identiteit en Standaardtaal staat nu eenmaal hoger in aanzien dan het Flakkees. Toen de Standaardtaal zijn intrede deed als variant voor het Flakkees, is de gevoelswaarde van het dialect langzaam maar zeker gedegradeerd tot een taal die men associeert met boers, lage klasse. Standaardtaal daarentegen staat voor civilisatie en succes.
Het Flakkees staat hierin overigens niet alleen, dit gaat op voor vrijwel alle dialecten. In zekere zin voltrekt zich eenzelfde proces ook bij het Standaardnederlands, dat steeds vaker onderschikt lijkt aan het vlottere (en commercieel aantrekkelijkere) Engels. Bij de La Place koop je allang geen groentesoep meer maar een French vegetable soup. Aan de smaak zal een Engels etiket niets veranderen, maar het verkoopt wel beter.
Heerschap schrijft terecht dat begrenzing een belangrijke voorwaarde is voor het behoud van taalvariaties. Dat is waar en begrenzing moeten we in dezen zo breed mogelijk opvatten. De aanleg van de bruggen en de komst van 'overlanders' hebben niet half zoveel invloed op de ontwikkeling van de taal als radio en TV hebben (gehad). Deze media brachten het ABN binnenshuis en dat had enorme gevolgen.
Omdat taal identiteit is, zijn er ook mensen die juist bewust het Flakkees gebruiken om kenbaar te maken dat ze Trots op Flakkee zijn. Maar voor de meesten geldt dat ze, hoewel wellicht trots, dat liever zijn zonder gelijk te worden gesteld aan boers en lage klasse, of in ieder geval willen ze hun kinderen daarvoor behoeden. In die houding zit iets vreemds. Het is door de radio en TV vrijwel onmogelijk geworden om nog ééntalig Flakkees op te groeien. Het Nederlands zal iedereen machtig worden. Waarom zien we een tweetaligheid van huis uit dan niet als een rijkdom? Diezelfde tweetaligheid geldt namelijk als een groot goed als we Engels of Frans spreken. Tweetalig onderwijs in krampachtig Nederengels is prestigieus maar tweetalig Nederlands-Flakkees blijft provinciaals.
Een bekende reactie op het slinkend dialect is wat Pau Heerschap mooi het 'cultuur dialect' noemt: versjes, toneel en lezingen in het Flakkees. Daarmee is niets mis, zolang het mensen tot plezier is, maar laten we vooral ook niet doen alsof dat soort Flakkees het enige juiste is, dat zou erg bekrompen zijn. Bovendien is het onbegonnen werk om op deze manier een dialect op geforceerde wijze levend te houden. Eerder heeft het een omgekeerde uitwerking; van het cultiveren van taal gaat namelijk een verlammende werking uit.
Ten eerste gaat dit cultureel soort dialectgebruik vaak samen met een gevaarlijke waarheidsclaim: 'Dit is het échte Flakkees en zo hoort het.' Het risico bestaat dat je door deze verbeten houding nieuwe gebruiksvormen diskwalificeert, waardoor het dialect verwordt tot een volgende item voor in het Streekmuseum. Wie, welbeschouwd, heeft het nog over een kacheltje op den diek? En wie, welbeschouwd, durft vol te houden dat iemand die: kiek een veulen op den diek zegt geen goed Flakkees spreekt?
Ten tweede: een dialect is, zoals elke taal, een levend organisme dat continue verandert. Twee wetten zijn daarop van toepassing. Eén: taal moet zo makkelijk mogelijk. Twee: taal moet communicatief blijven - je moet elkaar kunnen begrijpen. Deze wetten zorgen ervoor dat woorden in onbruik raken en grammatica's versimpelen. Het Flakkees kan alleen blijven bestaan als het bruikbaar blijft en als het gebruikt wordt.
Deze korte beschouwing belicht ook maar een deel van de oorzaken die ten grondslag liggen aan het verdwijnen van het Flakkees. Kleuterjuffen hebben hun rol maar zeker de taalgebruiker zelf, die is immers de baas. En Trots op Flakkee zijn we allemaal, maar Trots op Het Flakkees, dat lijkt een heel ander verhaal.






maandag 30 november 2015

Gasten en goden (India)


Kort reisverslag van mijn bezoek aan Khajuraho (India) nu op Young Critics.

Via het hotel heb ik een ticket gekocht voor een trein die niet rijdt op de dag die op het ticket staat. Als ik daar iets van zeg kijkt iedereen me aan alsof ik het probleem veroorzaakt heb. In India bestaan problemen pas als je ze benoemt, verzwijgen is de beste oplossing. Daarbij heb ik Indiërs de afgelopen weken leren kennen als een volk met een chronisch gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, in ieder geval als het gaat om de problemen van een westerling met schone overhemden. India is één groot complot tegen de toerist. En gelijk hebben ze, natuurlijk, maar frustrerend is het wel.

Lees verder op Young Critics.




 

zondag 1 november 2015

Het Engels als statussymbool


Nu op Young Critics, een korte beschouwing over het Engels in het Nederlands.


Dat het Engels steeds meer ruimte krijgt (want wij taalgebruikers geven het die ruimte) is eerder ergerniswekkend dan zorgwekkend. Een groot deel van de drang om Engels te gebruiken hangt samen met het statusaspect ervan: Engels is hot. Hippe bakfietsouders hebben kids, ‘kinderen’ wonen in ‘de provincie’.

Klik hier voor het volledige artikel.





woensdag 7 oktober 2015

De dodentrein (Mexico)



De mannen krijgen water tot ze de flessen niet meer kunnen dragen. Als we wegrijden heerst in de bus een stilte die hoort bij het bezwaard besef van een toerist. De enige die nog hardop durft te ademen is de airco.

Lees via deze link het volledige reisverslag over een confrontatie met vluchtelingen in Mexico.



 

dinsdag 22 september 2015

zondag 20 september 2015

De Inca-koning (Bolivia)

11 september jl. las ik in het kader van 'Muziek in de Voorstraat' het reisverhaal 'De Inca-koning' voor in het Oude Raadhuis te Middelharnis. Hieronder kunt u het verhaal integraal (terug)lezen.

De Inca-koning
Hij is boer en heeft een zak vol maïs op schoot. 'Exactamente 25 kilos,' zegt hij en daarna: 'Hace frío, no? Muy frío!'
'Heel koud', beaam ik.
Wie denkt dat Nederlanders kampioen zijn in zwetspraatjes over het weer, is nooit in Bolivia geweest. 'Frío, frío,' zo openen Bolivianen elk gesprek. Meestal blijft het daar ook bij; Bolivianen zijn geen praters, ook onderling niet. Hun monden staan nooit stil maar dat komt doordat ze heel de dag cocabladeren kauwen.
Een minibusje rijdt ons vanuit Tupiza naar de Argentijnse grens.
'Mijn zoon woont in Argentinië, daar kun je tenminste nog wat verdienen. Zelf ga ik alleen heen en weer om mijn maïs te verkopen.' Hij klopt stof uit de zak op zijn schoot.' Aan de grens kun je goede prijzen vragen en nog lachen de Argentijnen erom. Zo'n streep op de kaart doet wonderen,' lacht hij.
Voor die streep ligt Villazón, Bolivia.
Achter de streep La Quiaca, Argentinië.
Twee steden gescheiden door een brug.
Het zijn rommelige plaatsen die niets meer te bieden hebben dan een grensovergang en het gebruikelijke gesjoemel tussen twee landen: handelaars en wc-dames. Een toiletjuffrouw snauwt dat de baño solo por liquidos is en absolutamente niet voor solidos. 'Pipi sí, popo no,' vertaalt ze in kordaat toeristen-Spaans. Als ik terugloop kijkt ze goed naar wat ik op haar schoteltje leg. Het liefste zien ze dollars, maar je kunt betalen met welke munt dan ook. In hun hoofd zitten dagverse wisselkoersen.

'Ik wilde altijd boer worden,' zeg ik de maïsboer, 'maar mijn vader had geen land.'
'Wie heeft er nu geen land? Heeft je vader alles moeten opdelen onder je broers?'
'Mijn vader was zelf ook geen boer. Vandaar.'
'Wil je dan hier komen boeren?'
'Misschien,' lieg ik.
Het is een mooie plek, Tupiza, dat wel. Het voelt hier alsof je midden in het wilde westen bent beland. Maar dan wel het wilde westen waar de paarden voor de toeristentripjes keurig achter het paard van de gids aansjokken en waar op elke straathoek "Italiaanse pizza's" worden verkocht, die overigens geen van alle de herinnering aan een echte Italiaanse pizza oproepen.
Tupiza heeft een prachtig roze kerkje en winkels waar cocablaadjes in grote zakken op een weegschaal staan. Op de markt hangen opengereten koeien aan haken. Vel, ingewanden en maag liggen als drap op de grond. De slagerinnen in hun bloedschorten hebben al zo vaak geschopt en geslagen dat geen hond het nog waagt de markthal binnen te lopen.
De huizen hebben dezelfde bruine kleur als de straten. Maar er groeien frisse boompjes in het stof en de bougainville is topzwaar van de bloemen. Oude vrouwtjes stutten de zware bloemen met stokken, zoals ze zichzelf stutten met hun wandelstok.

'Ja, als je in Bolivia boer wil worden, dan moet je naar Tupiza komen,' zegt de man beslist. 'Hier hebben we alles: maïs, papas, papas dulces, ocra, schapen, lama's, geiten.' Hij roept steeds harder, alsof hij al op de markt staat.
Als ik hem trots vertel dat ik thuis ook twee geiten heb, word ik uitgelachen: 'Twee is te weinig. Daarvan kun je niet leven. Je hebt er minstens tien nodig voor wat melk.'
En hij heeft meer tips. Hij raadt aan vooral ook Quechua te leren. Spaans is leuk en aardig maar als ik hier kom wonen, kan ik beter de taal van de boeren spreken.
Uit mijn reisgidsen heb ik geleerd dat Quechua de taal van de oorspronkelijke bewoners is. Een Inca-taal, die gesproken wordt van Equador tot Argentinië. Het is de taal die je nog wel hoort maar waarvan je niets verstaat. Vaak weten de reisgidsen meer over een land dan de bewoners zelf maar voor de zekerheid vraag ik de man of het nu de taal van de Inca's is, of van de boeren.
'Dat is hetzelfde,' zegt hij, 'Inca koningen bestaan allang niet meer. Er zijn alleen nog Inca boeren over. Zoals ik.'

Vijf minuten buiten Tupiza wijst hij naar een hoge berg waar een huisje op staat. Zijn vinger trilt, zijn nagelriemen zijn bruin als de aarde. 'Daar woon ik.'
'Mooie plek,' zeg ik.
'Dat is niet te koop,' zegt hij defensief, 'dat gaat naar mijn zoon. Maar iets lager kan je wel een stuk krijgen. Op een helling, mooi uit de wind.'

De omgeving van Tupiza is ruw maar schitterend. Een rotsachtige woestijn vol cactussen. Bijna alle planten hebben hier stekels. Het ruikt naar droog, naar stofwind en rotsen in de zon. Ik heb er een paar dagen rondgelopen tussen de puntige bergen en het bruine zand. De beddingen van de opgedroogde rivieren zijn prachtige wandelpaden die kraken van de losse steentjes. Pas over een paar maanden zal hier weer water stromen. Na het volgende regenseizoen zullen al die kraaksteentjes weer ergens anders liggen om opnieuw te wachten tot ze verder mogen in weer een volgend regenseizoen. 'Het is allemaal nog veel mooier na de regen,' zeiden ze bij het hostel, 'in de woestijn groeien prachtige bloemen.' Helaas heb ik niet de tijd van een steen, ik moet verder, nog voor het nieuwe regenseizoen begint.
Als je in schoonheid geboren bent, zie je het speciale ervan niet in; de bewoners van Tupiza gebruiken hun woestijn als dump. Hongerige, wilde honden zoeken tussen de lege olievaten en stapels huisvuil naar voedsel. Eén van hen is al dood en ligt in de bedding te drogen in de zon.
Eet een hongerige hond een dode hond?

Zoals in elke woestijnachtige omgeving is het overdag warm en koelt het heel snel af zodra het donker wordt. 's Middags is het hier 30 graden. 's Nachts heb je vijf dekens nodig tegen de kou.
'Nee, ik kom hier niet wonen. Het is me te koud,' zeg ik tegen de boer.
'Muy frío, sí!' valt hij me bij. 'Frííío!'
En ik zeg dat ik liever ergens op een plat stuk zou wonen. Ik ben niet aan bergen gewend.
'Zijn er dan geen bergen in Nederland?'
De Vaalserberg. 'Eigenlijk maar één en dat is geen echte berg,' zeg ik.
Zijn verbazing hierover is ongespeeld groot: 'Eén berg maar? En als het hard waait en regent, moeten alle dieren dan achter die ene berg schuilen?'
'Wij leven zelfs lager dan de zee.' Ook dat is lastig. 'Nederland ligt onder de zee?' Maar dan opeens lichten zijn ogen op. 'Dan verdienen jullie vast veel geld met zeezout?'
Nee.
'Welke mineralen hebben jullie dan?'
Borax? Nee.
Zilver? Nee.
Goud dan? Nee.
Ijzer? Nee.
'Wat dan wel?'
'Kaas,' zeg ik. Clichés doen het altijd het beste.
Hoe kun je zo rijk zijn en drie maanden op reis gaan zonder te werken als je alleen kaas verkoopt?
Tsja. 'Strepen op de kaart doen wonderen,' zeg ik.
Hij knikt bedachtzaam en vraagt dan verder over de zee. 'Onder de zee wonen, dat is toch gevaarlijk?'
'Wij kunnen allemaal zwemmen,' stel ik hem gerust. 'Bovendien al die landverschuivingen, zoals jullie hebben, is ook niet alles.'
Dat wil hij toegeven, verschuivingen geven een hoop rommel. Maar ja, je kunt niet alles hebben. En nogmaals, ze hebben hier wel heel veel: 'Maïs, geiten, koeien, ezels...'
Hij denkt nog eens aan Nederland en probeert zich een land voor te stellen waar geen bergen zijn en waar iedereen zwemmen kan. Daarna valt hij in slaap. Op zijn schoot staat een baal van 25 kilo maïs die hij hoop te verkopen aan een Argentijn uit La Quiaca die zijn goede prijs een koopje vindt. 's Avonds zal hij zich weer veilig terugtrekken op zíjn berg, die straks de berg van zijn zoon zal zijn. De berg waarop het leven misschien niet makkelijk is, maar vanaf waar het leven wel erg overzichtelijk is en waarop hij veilig is voor de zee, zelfs zonder dat hij zwemmen kan.
Op zijn berg is deze Inca-boer koning.



 

donderdag 30 april 2015

M.A.D. Festival

Op het M.A.D. festival (te Middelharnis) zal ik 2 mei 2015 enkele verhalen voordragen tijdens een van de Jazz Café Sessions.


Het Music Art Dance Festival staat dit jaar in het thema 'Vier je vrijheid'.




Voor meer informatie en de volledige line-up zie: http://www.madfestival.nl/