11 september jl. las ik in het kader van 'Muziek in de Voorstraat' het reisverhaal 'De Inca-koning' voor in het Oude Raadhuis te Middelharnis. Hieronder kunt u het verhaal integraal (terug)lezen.
De Inca-koning
Hij is boer en heeft een zak vol maïs op schoot. 'Exactamente 25 kilos,' zegt hij en daarna: 'Hace frío, no? Muy frío!'
De Inca-koning
Hij is boer en heeft een zak vol maïs op schoot. 'Exactamente 25 kilos,' zegt hij en daarna: 'Hace frío, no? Muy frío!'
'Heel
koud', beaam ik.
Wie
denkt dat Nederlanders kampioen zijn in zwetspraatjes over het weer, is nooit
in Bolivia geweest. 'Frío, frío,' zo openen Bolivianen elk gesprek. Meestal
blijft het daar ook bij; Bolivianen zijn geen praters, ook onderling niet. Hun
monden staan nooit stil maar dat komt doordat ze heel de dag cocabladeren
kauwen.
Een
minibusje rijdt ons vanuit Tupiza naar de Argentijnse grens.
'Mijn
zoon woont in Argentinië, daar kun je tenminste nog wat verdienen. Zelf ga ik
alleen heen en weer om mijn maïs te verkopen.' Hij klopt stof uit de zak op
zijn schoot.' Aan de grens kun je goede prijzen vragen en nog lachen de
Argentijnen erom. Zo'n streep op de kaart doet wonderen,' lacht hij.
Voor die streep ligt
Villazón, Bolivia.
Achter de streep La
Quiaca, Argentinië.
Twee steden gescheiden
door een brug.
Het zijn rommelige
plaatsen die niets meer te bieden hebben dan een grensovergang en het
gebruikelijke gesjoemel tussen twee landen: handelaars en wc-dames. Een
toiletjuffrouw snauwt dat de baño solo
por liquidos is en absolutamente niet voor solidos. 'Pipi sí, popo no,' vertaalt ze in kordaat
toeristen-Spaans. Als ik terugloop kijkt ze goed naar wat ik op haar schoteltje
leg. Het liefste zien ze dollars, maar je kunt betalen met welke munt dan ook.
In hun hoofd zitten dagverse wisselkoersen.
'Ik wilde
altijd boer worden,' zeg ik de maïsboer, 'maar mijn vader had geen land.'
'Wie
heeft er nu geen land? Heeft je vader alles moeten opdelen onder je broers?'
'Mijn
vader was zelf ook geen boer. Vandaar.'
'Wil
je dan hier komen boeren?'
'Misschien,'
lieg ik.
Het
is een mooie plek, Tupiza, dat wel. Het voelt hier alsof je midden in het wilde
westen bent beland. Maar dan wel het wilde westen waar de paarden voor de
toeristentripjes keurig achter het paard van de gids aansjokken en waar op elke
straathoek "Italiaanse pizza's" worden verkocht, die overigens geen
van alle de herinnering aan een echte Italiaanse pizza oproepen.
Tupiza
heeft een prachtig roze kerkje en winkels waar cocablaadjes in grote zakken op
een weegschaal staan. Op de markt hangen opengereten koeien aan haken. Vel,
ingewanden en maag liggen als drap op de grond. De slagerinnen in hun
bloedschorten hebben al zo vaak geschopt en geslagen dat geen hond het nog
waagt de markthal binnen te lopen.
De
huizen hebben dezelfde bruine kleur als de straten. Maar er groeien frisse
boompjes in het stof en de bougainville is topzwaar van de bloemen. Oude
vrouwtjes stutten de zware bloemen met stokken, zoals ze zichzelf stutten met
hun wandelstok.
'Ja, als je
in Bolivia boer wil worden, dan moet je naar Tupiza komen,' zegt de man
beslist. 'Hier hebben we alles: maïs, papas, papas dulces, ocra, schapen,
lama's, geiten.' Hij roept steeds harder, alsof hij al op de markt staat.
Als
ik hem trots vertel dat ik thuis ook twee geiten heb, word ik uitgelachen:
'Twee is te weinig. Daarvan kun je niet leven. Je hebt er minstens tien nodig
voor wat melk.'
En
hij heeft meer tips. Hij raadt aan vooral ook Quechua te leren. Spaans is leuk
en aardig maar als ik hier kom wonen, kan ik beter de taal van de boeren
spreken.
Uit
mijn reisgidsen heb ik geleerd dat Quechua de taal van de oorspronkelijke
bewoners is. Een Inca-taal, die gesproken wordt van Equador tot Argentinië. Het
is de taal die je nog wel hoort maar waarvan je niets verstaat. Vaak weten de
reisgidsen meer over een land dan de bewoners zelf maar voor de zekerheid vraag
ik de man of het nu de taal van de Inca's is, of van de boeren.
'Dat
is hetzelfde,' zegt hij, 'Inca koningen bestaan allang niet meer. Er zijn
alleen nog Inca boeren over. Zoals ik.'
Vijf minuten
buiten Tupiza wijst hij naar een hoge berg waar een huisje op staat. Zijn
vinger trilt, zijn nagelriemen zijn bruin als de aarde. 'Daar woon ik.'
'Mooie
plek,' zeg ik.
'Dat
is niet te koop,' zegt hij defensief, 'dat gaat naar mijn zoon. Maar iets lager
kan je wel een stuk krijgen. Op een helling, mooi uit de wind.'
De omgeving
van Tupiza is ruw maar schitterend. Een rotsachtige woestijn vol cactussen.
Bijna alle planten hebben hier stekels. Het ruikt naar droog, naar stofwind en
rotsen in de zon. Ik heb er een paar dagen rondgelopen tussen de puntige bergen
en het bruine zand. De beddingen van de opgedroogde rivieren zijn prachtige
wandelpaden die kraken van de losse steentjes. Pas over
een paar maanden zal hier weer water stromen. Na het volgende regenseizoen
zullen al die kraaksteentjes weer ergens anders liggen om opnieuw te wachten
tot ze verder mogen in weer een volgend regenseizoen. 'Het is allemaal nog veel
mooier na de regen,' zeiden ze bij het hostel, 'in de woestijn groeien
prachtige bloemen.' Helaas heb ik niet de tijd van een steen, ik moet verder,
nog voor het nieuwe regenseizoen begint.
Als
je in schoonheid geboren bent, zie je het speciale ervan niet in; de bewoners
van Tupiza gebruiken hun woestijn als dump. Hongerige, wilde honden zoeken
tussen de lege olievaten en stapels huisvuil naar voedsel. Eén van hen is al
dood en ligt in de bedding te drogen in de zon.
Eet
een hongerige hond een dode hond?
Zoals in elke
woestijnachtige omgeving is het overdag warm en koelt het heel snel af zodra
het donker wordt. 's Middags is het hier 30 graden. 's Nachts heb je vijf
dekens nodig tegen de kou.
'Nee,
ik kom hier niet wonen. Het is me te koud,' zeg ik tegen de boer.
'Muy
frío, sí!' valt hij me bij. 'Frííío!'
En
ik zeg dat ik liever ergens op een plat stuk zou wonen. Ik ben niet aan bergen
gewend.
'Zijn
er dan geen bergen in Nederland?'
De
Vaalserberg. 'Eigenlijk maar één en dat is geen echte berg,' zeg ik.
Zijn
verbazing hierover is ongespeeld groot: 'Eén berg maar? En als het hard waait
en regent, moeten alle dieren dan achter die ene berg schuilen?'
'Wij
leven zelfs lager dan de zee.' Ook dat is lastig. 'Nederland ligt onder de
zee?' Maar dan opeens lichten zijn ogen op. 'Dan verdienen jullie vast veel
geld met zeezout?'
Nee.
'Welke
mineralen hebben jullie dan?'
Borax?
Nee.
Zilver?
Nee.
Goud
dan? Nee.
Ijzer?
Nee.
'Wat
dan wel?'
'Kaas,'
zeg ik. Clichés doen het altijd het beste.
Hoe
kun je zo rijk zijn en drie maanden op reis gaan zonder te werken als je alleen
kaas verkoopt?
Tsja.
'Strepen op de kaart doen wonderen,' zeg ik.
Hij
knikt bedachtzaam en vraagt dan verder over de zee. 'Onder de zee wonen, dat is
toch gevaarlijk?'
'Wij
kunnen allemaal zwemmen,' stel ik hem gerust. 'Bovendien al die
landverschuivingen, zoals jullie hebben, is ook niet alles.'
Dat
wil hij toegeven, verschuivingen geven een hoop rommel. Maar ja, je kunt niet
alles hebben. En nogmaals, ze hebben hier wel heel veel: 'Maïs, geiten, koeien,
ezels...'
Hij
denkt nog eens aan Nederland en probeert zich een land voor te stellen waar
geen bergen zijn en waar iedereen zwemmen kan. Daarna valt hij in slaap. Op
zijn schoot staat een baal van 25 kilo maïs die hij hoop te verkopen aan een
Argentijn uit La Quiaca die zijn goede prijs een koopje vindt. 's Avonds zal
hij zich weer veilig terugtrekken op zíjn berg, die straks de berg van zijn
zoon zal zijn. De berg waarop het leven misschien niet makkelijk is, maar vanaf
waar het leven wel erg overzichtelijk is en waarop hij veilig is voor de zee,
zelfs zonder dat hij zwemmen kan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten